Het leven op de werf van een vissershaven kent zo zijn eigen dynamiek. Het is een mannenwereld en dat is te merken. Lege blikken verf, oude kwasten en alles wat je kwijt moet, wordt gewoon overboord gekieperd en de mannen communiceren luid en duidelijk met elkaar. Ze vinden ons wel grappig, maar ook vreemd, omdat we aan boord blijven wonen en alles zelf doen. Een klussende vrouw is ook wel apart. Wim wordt erop aangesproken dat ik geen veiligheidsmiddelen draag. Niet dat ze dat zelf wel doen, maar voor mij ligt dat anders. Ik krijg honderdduizenden tips. Dat is natuurlijk super irritant. Maar eerlijk gezegd, hebben ze vaak wel gelijk en bedoelen ze het goed. Om dat meedenken te voorkomen, begin ik ’s morgens rond half zes. Het is dan bovendien nog redelijk koel. Zo rond de 26 graden. Rond een uur of acht beginnen de eerste werklui binnen te druppelen. Bonjour Ziëd, bonjour Achmed, bonjour Sabe, bonjour, bonjour, bonjour…
Als eerste pakken we het onderwaterschip aan. De ene bulb ontbreekt nog steeds. Er zit een flinke beschadiging aan de zijkant en nog heel veel kleine beschadigingetjes in de gelcoat. Ik frees alles uit, zodat het gevuld kan worden, en Wim gaat met epoxy en met nieuwe gelcoat in de weer. De rest van de romp polijsten we.
Wat een rotwerk. Eerst met schuurpapier 500, dan 800, dan 1200, dan polijstpasta en uitwrijven. Dan is de boot opeens wel groot. Als ik eindelijk klaar ben met dat rotklusje, kijken we elkaar eens aan. De nieuwe gelcoat op de beschadigde plekken is mooi wit. De oude is geel. Het ziet eruit als een slecht uitgevoerde facelift. Hier schamen we ons voor. Dus toch maar de hele romp in de gelcoat. Twee weken werk voor noppes.
Ziëd, de eigenaar van de werf, kan het niet langer aanzien en leent ons een professioneel schuurapparaat. Dat werkt een stuk beter als dat geval van de Lidl, maar voor een perfectionist als Wim blijft het afzien. Hij wil het geheel in nieuwstaat, maar dat gaat niet. Hij schuurt de nieuwe lagen gelcoat zo lang om het perfect glad te krijgen dat hij er bijna doorheen zit. Ik vind dat hij zeurt en dat het resultaat heel acceptabel is. Ik ben veel te bang dat hij er nog een nieuwe laag op wil doen. De beschadigingen zijn weggewerkt en de romp is weer mooi wit. Dat is het belangrijkste. Nu nog een nieuwe waterlijn en nieuwe anti-fouling, en het ziet er weer prima uit. Vind ik dan. Wim zijn mening wordt niet gevraagd.
Wat ik echt niet begrijp, is het nep piratenschip. Elke morgen komen er diverse busjes met opschriften als Tiroler Reise toeristen brengen voor een rondvaart. Wanneer iedereen is ingeladen, worden mensen welkom geheten. ‘Are there people from Poland? Yes? Zelensky. Are there people from Tsjechia? Yes? Maffia. Are there…’ Zijn algemene kennis is niet helemaal toereikend, maar dat lijkt niemand te storen. Dan gaat de muziek voluit en verdwijnt het schip langzaam de haven uit. Het gezelschap is zeer gemêleerd. We verbazen ons dat we de eerste week elke keer twee meisjes in bikini op de voorplecht zien dansen. Die horen zeker bij de act. Dat verwacht je hier niet. Na een week zien we ze niet meer. ‘Vast een zonnesteek,’ zeggen we tegen elkaar.
Het aanmeren gaat als volgt. ‘I will survive’ op maximaal volume uit de speakers. Vervolgens ‘Are you happy?’, nogmaals ‘Are you happy?’ ‘Louder!!!’ Are you happyyyyyy?’ Handsup! Handsup! Wanneer iedereen braaf met zijn handjes in de lucht staat, draait hij nog een countryliedje met een dance beat en dan wordt de meute weer vrijgelaten en verdwijnen ze in de airco busjes van de Tiroler Reise.
De enige marine-shop in Monastir bevindt zich in de haven. Ze richten zich meer op de grofstoffelijke vissersboten en niet echt op de jachtjes, maar het is er altijd gezellig. Het fungeert een beetje als dorpskroeg, maar dan zonder tap. Alle laatste nieuwtjes worden besproken en er wordt meegedacht bij problemen. Die hebben we genoeg, dus er wordt veel meegedacht. Als Wim gelcoat komt kopen, is dat wel lastig, want dat zit in hele grote blikken. Omdat ze de inhoud niet roeren en meteen overgieten in kleinere plastic flessen, is de samenstelling nogal wisselend en heb je er niks aan. Wim verdwijnt in het magazijn om de twintig liter blikken flink te schudden. Daarna worden de benodigde liters weer overgegoten in limonadeflessen. Nu wel in de goede samenstelling. Hij mag van het personeel geen gelcoat meer kopen, want dat is veel te veel gedoe. Elke keer dat hij daarna de winkel binnenkomt, roepen ze in koor en met een brede grijns op hun gezicht: ‘No gelcoat!’
Het is een komen en gaan van vissersboten. Onze nieuwe buurman heet Achmed. Hij nodigt Wim uit om zijn vrij nieuwe boot, waar hij heel trots op is, te bekijken. Hij vertelt dat ze zo’n twee keer per jaar op de kant gaan om nieuwe anti-fouling aan te brengen en de verf bij te werken. Hij vist op van alles, afhankelijk van het seizoen, en heeft vier man in dienst. Ze zijn een dag of zes weg.
Het enige nadeel zijn de vluchtelingenboten en de drijvende lijken die hij met grote regelmaat tegenkomt. Hij laat wat gruwelijke foto’s zien. Hij kan niet veel meer doen dan de Italiaanse kustwacht bellen. De beelden van de lijken achtervolgen hem. ‘Het zijn ook zonen, broers, vrienden of misschien echtgenoten en/of vaders van iemand,’ zegt hij. ‘Die weten niet wat er is gebeurd, maar ik kan moeilijk die ontbonden lijken meenemen. Ik heb ook een verantwoordelijkheid naar mijn gezin en mijn werknemers. We moeten wel vissen, anders hebben we geen inkomen.’ Hij heeft één keer iemand aan boord genomen. Hij was de enige die nog in leven was. Waar die verder is gebleven, weet hij niet.
Hij wil ook graag onze boot zien. Dat kan. Dat is toch wel een groot verschil met de zijne. Twee verschillende werelden, maar we zijn goede buren. Hij schenkt ons twee schelpen.
De vader van de eigenaar komt met eten aan. We bedanken hem hartelijk, maar dat hebben we niet helemaal goed begrepen. Het is de bedoeling dat we dat samen met hem eten. Als teken van gastvrijheid. Hij komt om 13 uur. Meestal eten we niet op vaste tijden, maar we willen de man niet voor zijn hoofd stoten. Het eten wat ik zelf al had klaargemaakt, bewaar ik dan maar voor morgen.
Het is lastig communiceren met hem, want zijn Engels en ons Frans is slecht, maar het is op zich best gezellig. Hij vertelt dat hij een keer in Nederland was en een kop koffie wilde in een restaurant en dat dat hem geweigerd werd. Na al die jaren zit hem dat nog steeds dwars. Wij schamen ons plaatsvervangend.
De volgende dag staat hij weer klaar met een pannetje. Hij komt om 13 uur, meldt hij. We voelen ons een beetje ongemakkelijk. Het is niet de bedoeling dat we elke middag met de beste man gaan eten. We hebben genoeg eten aan boord.
Als hij de derde dag weer komt, maakt Wim hem duidelijk dat we het heel aardig van hem vinden en dat het eten heerlijk is. En dat is ook zo, maar dat we nu ons eigen eten weg moeten gooien. Hij lijkt begrip te tonen. Gelukkig. Bij de schone schaaltjes en pannetjes doe ik een pak koffie en een potje met crème voor zijn vrouw. ’s Avonds ga ik twijfelen of dat potje wel ongebruikt was. Daar heb ik helemaal niet naar gekeken, maar dat ga je natuurlijk niet vragen…
De boodschap lijkt begrepen. Hij groet elke morgen vriendelijk, maar komt niet meer lunchen. Hij komt alleen nog een keer cactusvruchten brengen en benoemt de goede eigenschappen ervan. Het is onder andere goed voor de stoelgang. Het smeert de darmen. En voor de vrouw, zegt hij veelbetekenend, maar daar wijdt hij zich verder niet over uit.
De zaterdag houden we vrij. We nemen een taxi en gaan naar ons favoriete koffietentje. Die taxi’s werken perfect en zijn spotgoedkoop. Voor nog geen euro brengt hij ons in het centrum van Monastir. Het is weleens lastig om er in de haven één te vinden, maar soms geven mensen je een lift. De ober van het tentje kent ons al. ‘Monica!’ roept hij enthousiast. In het begin verbeterden we hem nog weleens dat ik geen Monica maar Anja heet, maar daar wil hij niks van weten. Ik heet Monica. We hoeven ook onze bestelling niet door te geven, want die kent hij al uit zijn hoofd. Als hij een croissantje te weinig heeft, haalt hij die weg bij een andere bestelling. ‘Sorry, de croissantjes zijn op, horen we hem tegen het gezelschap naast ons zeggen. ‘Ik heb alleen nog maar cake.’
Om nog wat meer van Tunesië te zien, gaan we met de trein naar Sousse. Het is een ritje van vijftig minuten. We betalen 0,30 euro voor een enkeltje. Het is jammer dat het zo verschrikkelijk heet is, want er is genoeg te zien. De medina van Sousse is prachtig. Veel kleine winkeltjes. Van parfummakers tot de gebruikelijke prullaria en omdat hij zo groot is, is het ook niet zo druk. We bezoeken nog een leuk museum. Een oud huis, nog helemaal origineel ingericht. Er hangen wat tieners rond die het loket moeten bemannen. Ze zitten te eten en nadat we een plattegrondje hebben gekregen, gaan ze gauw verder met hun lunch. We zijn de enige bezoekers.
Na het weekend storten we ons weer met frisse moed op de lopende projecten. ’s Avonds betrekt de lucht en begint het opeens hard te waaien en te regenen. Daar waren we niet helemaal op voorbereid. Ik had de genua losgemaakt en niet meer vastgezet. Wij vinden de boot wel erg wiebelen, maar dat is niet zo vreemd als de hele genua uitgerold blijkt te zijn. Er staat een visser te roepen dat we kunnen schuilen in het kantoor, maar dat gaat niet met een wapperend zeil. De UV-strook aan de zijkant waait kapot en het kost Wim heel veel moeite om hem weer in te rollen. Weer iets voor op ons lijstje. Net zo plotseling als de bui is gekomen, verdwijnt hij ook weer, met achterlating van een laag Saharazand.
Ziëd, de eigenaar van de werf, kent nog wel een mannetje die voor ons nieuwe davits kan lassen. Waarom op een boot alles anders heet, weet ik ook niet. Het zijn in elk geval van die gevallen waar je een bijboot aan kunt ophijsen en waar we een zonnepaneel bovenop willen vastmaken. Het mannetje heet Adèl. Het duurt even voor we hem te pakken hebben, maar eindelijk laat hij zijn gezicht zien. Wim heeft een zeer gedetailleerde tekening gemaakt, dus dat moet lukken. We hebben goed werk van de beste man gezien en dat ziet er goed uit.
Wanneer hij de tekening ziet, kijkt hij of hij water ziet branden. Het zegt hem helemaal niks. Dat vergroot niet ons vertrouwen. Hij belooft dat hij een offerte gaat maken. Blijkbaar is dat een hoop werk, want het blijft stil. Na wat aandringen van onze kant komt hij eindelijk met een prijs. Hij heeft zich duidelijk verdiept in de Europese prijzen. Ook al zouden we met afdingen wat van de prijs afkrijgen. Het blijft gewoon te duur en we vrezen voor de kwaliteit. Adel gaat hem niet worden.
Van een Franse jongen horen we goede verhalen over een andere lasser. De man heeft tijd, wat achteraf misschien niet zo’n best teken was, en komt met iemand langs die Engels spreekt. Dat vergemakkelijkt de communicatie aanzienlijk. Wij denken dat het een medewerker is, maar dat blijkt niet zo te zijn. We hebben het ontwerp aangepast naar iets simpelers. Een kind doet de was, dus dat moet lukken. Het is jammer dat Wim geen lasapparaat heeft, want hij had het tien keer zo lief zelf gedaan. Zoals jullie weten: Wim kan alles.
De tekening komt weer tevoorschijn. Ook deze keer kan de beste man daar niet veel mee. Terwijl het toch echt een professionele tekening is met alle maten erbij. Hij laat wat foto’s zien van wat hij heeft gemaakt en dat ziet er goed uit, dus we besluiten met hem in zee te gaan. Nog steeds pittig aan de prijs, maar waarschijnlijk hebben de lassers onderling besloten dat die Europese zeilers het wel lijden kunnen en het is altijd goedkoper dan dat we het in Europa laten doen. We hebben weinig keus, want de huidige constructie staat letterlijk op het punt om af te breken en die hebben we in ons enthousiasme al verwijderd.
De volgende dag komen ze met vier man sterk (slecht teken) en wat houten balken naar de boot om een soort proefopstelling te maken. Wat we te zien krijgen, heeft niets met de originele tekening te maken. Met veel kunst en vliegwerk probeert Wim duidelijk te maken hoe we het dan wel willen hebben. Ze lijken het te snappen. Dan begint de ellende. Laat ik positief beginnen. Ze komen wel opdraven en ze doen echt hun best om er iets van te maken. En ze vinden het dan nog erg leuk als Wim filmt en dat ze op YouTube komen, maar verder is alles huilen. Wanneer ze bij de boot zijn, neemt Wim onvrijwillig de taak van voorman op zich.
Ze hebben de RVS-buizen gebogen en komen om het geheel in elkaar te puntlassen, zodat ze het in de werkplaats netjes kunnen afwerken. Het begint er al mee dat de buizen niet gelijk zijn gebogen dus de één staat iets hoger. ‘Nou je het zegt. Dat hebben we niet gezien.’ Ze vinden dat niet zo’n probleem. Als Wim zegt dat het zonnepaneel dan niet past, denken ze dat het zonnepaneel flexibel genoeg is om het passend te krijgen.
‘Nou, dat gaan we dus niet doen,’ antwoordt mijn lief. ‘Jullie moeten hem rechter buigen.’ De volgende keer hebben ze eraan gebogen en is hij op de grond recht, maar we zijn een boot en die is niet helemaal recht, dus dat klopt niet en moet aangepast worden. Ze druipen weer af. Ze lassen de dwarsbeugels erop. Alleen zitten die scheef. Het scheelt zo’n drie centimeter. Over een afstand van zo’n veertig centimeter is dat best veel. Ze kijken Wim een beetje appelig aan: ‘Nou je het zegt. Dat is inderdaad een beetje scheef.’ Er zijn er drie ongelooflijk scheef en de rest een beetje. ‘Verander in elk geval die drie hele scheve,’ beslist mijn lief, die het gebeuren inmiddels spuugzat is. De volgende keer hebben ze degene die wel redelijk zaten, losgeslepen en veranderd. Die zijn nu ook ongelooflijk scheef.
Ze doen echt hun best wel, maar het is een drama. Na er drie weken bijna elke dag aan te hebben gewerkt en een baas die regelmatig om geld vraagt omdat hij anders zijn personeel niet kan betalen, krijgen we bijna hartkloppingen als we de menigte weer zien verschijnen. Wim is nu bij elke stap die ze zetten aanwezig. Om de boel nog een beetje te redden gaat hij ook naar de werkplaats. Het is een dagtaak.
De redding komt van een collega die ook een lasbedrijfje in de haven heeft. Als hij zijn collega’s ziet hannesen, zegt hij meteen: ‘Dat ding is scheef. Dat zie je meteen! Dat moet allemaal parallel.’ Hij moppert in het Arabisch en legt nog een keer uit hoe het wel moet. We zijn blij met onze medestander.
Eindelijk is het kreng klaar. Of niet klaar, maar acceptabel. Helemaal goed wordt het niet meer, met al het losslijpen en weer opnieuw lassen, maar we kunnen de dinghy er mee ophijsen en het zonnepaneel erop vastmaken. Echt mooi is het niet, maar het is functioneel en we zijn er eindelijk vanaf, en vanaf een afstand ziet het er best nog redelijk uit. Ik vind het prima.
Naast ons komt een enorme vissersboot te staan. Hij torent hoog boven ons uit. Daar gaat onze privacy. Voordeel is wel dat we ’s morgens langer schaduw hebben. De mannen zijn gewend om op zee alles over boord te kachelen, dus dat doen ze hier ook. Ze hebben voor de gelegenheid een wachter in dienst die verder niets anders te doen heeft dan wachter zijn. Hij heeft het drukker met ons dan met zijn eigenlijke taak. Van de vroege morgen tot de late avond probeert hij met ons te praten. Het maakt niet uit of we met iemand anders praten. Hij tettert er gewoon tussendoor. De hele dag horen we: ‘Monsieur, monsieur, madame.’
Ik roep een paar keer dat ik geen Frans versta en negeer hem verder. Wim is veel te aardig en staat uren met hem te praten terwijl hij ondertussen probeert te werken. Het multitasken bevalt hem slecht. De vissers van de boot knikken af en toe bemoedigend naar Wim. Ze kunnen even opgelucht ademhalen. Het is echt geen onaardige man, maar hij is erg intens.
De vissers komen eten brengen. Er is een kok aan boord voor de twaalf opvarenden en die kan fantastisch koken. We zitten te smullen. Dat zal je in Nederland niet snel meemaken. Hier zit gastvrijheid in de volksaard. Omdat ze op de kant staan, kunnen ze hun koeling niet gebruiken. Wij proppen grote bonken vlees in ons vriezertje en zijn blij dat we een tegendienst kunnen bewijzen.
Elke avond als het donker wordt, maakt Tariq zijn opwachting. Hij is ingehuurd als wachter voor ons deel van de scheepswerf. Het is een oudere, vrijgezelle man. Hij heeft een wollen muts op en een mondkapje voor. Of het genoeg is om kwaadwillenden af te schrikken, weten we niet, maar hij neemt zijn taak serieus. Nadat hij de straathonden en ons heeft begroet, worden alle schepen geïnspecteerd. Hij spreekt er schande van dat de wachter van de vissersboot mij telkens aanspreekt. Hij vindt dat hoogst onbeschoft. Daar gaat hij iets van zeggen.
Het is een komen en gaan van boten. Er is altijd wel iets te zien. Naast ons komt een grote, zeventien meter lange catamaran van een Fransman te staan. Hij vertelt dat hij hem van een weduwe heeft gekocht. Het schip was gekaapt door Somalische piraten in de golf van Aden. Haar man heeft dat niet overleefd en zij is bevrijd. Er zaten 14 Kalasjnikov kogelgaten in en een van de kapotgeschoten elektrische panelen moest hij nog steeds vervangen.
De animo om deze boot te kopen was waarschijnlijk niet zo groot en er was een grote gunfactor in het spel, waardoor de catamaran voor een goede prijs in zijn bezit kwam. Ter nagedachtenis hangt er een portret van de vorige eigenaar in de kajuit.
Het plan is om in één keer door te varen naar Gibraltar, daarna naar de Canarische eilanden en vervolgens de oceaan over. Zijn vrouw denkt: Je gaat je gang maar en vertrekt naar Frankrijk en hoopt hem ergens in de buurt van Gibraltar weer te treffen. Haar plek wordt ingenomen door een vriend. Het hele project heeft geen soepel begin. Wanneer ze in het water zijn getakeld, blijkt één motor het niet te doen. Hij gaat rakelings langs een vissersbootje. De andere morgen is hij blijkbaar weer gerepareerd en is het spul vertrokken. Het is te hopen dat ze geen motorpech meer krijgen want er is alleen maar tegenwind voorspeld. We zijn benieuwd…
Na tweeënhalve maand op de werf zijn we eindelijk klaar. We hebben veel meer kunnen doen dan we van plan waren, dus we hebben een voldaan gevoel. Het was een goede tijd en een bijzondere ervaring om ruim twee maanden deel uit te maken van het leven op de werf van een vissershaven. We kijken er met plezier op terug.
You totally rock. Love you, miss you.