Voordat we naar Nederland gingen, hadden we de buitenboordmotor weggebracht. De monteur verzekerde ons dat hij klaar zou zijn als we terugkwamen. Hij hoefde alleen wat onderdelen in België te bestellen. Wim spreekt met hem af om het ding op te halen, maar bij aankomst geen monteur. De monteur blijkt op de werf te zitten en verontschuldigt zich duizendmaal. Morgen is hij klaar. Je voelt hem al aankomen. Dit gaat eindeloos zo door. Omdat Wim niet gezegend is met onuitputtelijk geduld, is hij na twee weken helemaal klaar met de man. We stieren naar de werf om de motor te halen. Gemaakt of niet gemaakt. Als we eindelijk de monteur hebben gevonden, weet hij ons te vertellen dat ze de oorzaak van onze afvallige motor niet kunnen vinden. Hij heeft nog wel een idee, maar dat is wel heel veel gedoe. We zien de motor voor oud vuil ergens in een pick-up liggen. De beste man belooft dat hij hem weer terugbrengt. En nee, we hoeven niets te betalen.
Wim staat op het punt om het ding naar de bodem van de haven te verhuizen, maar buurmannen Simon en Vic denken dat ze hem wel gefikst krijgen, dus gaat het hele motorblok uit elkaar. Niet een beetje, maar helemaal. Ik zie de verzameling onderdelen liggen en vraag aan Wim of hij wel foto’s heeft gemaakt van de oorspronkelijke toestand. Ooit moet hij toch weer in elkaar. Dat is niet nodig, want buurman Simon is zo dyslectisch als de pest en om dat te compenseren heeft hij een fotografisch geheugen. En vergeet de commissie wijze mannen niet die overal vandaan komen zodra er iemand zit te sleutelen. De beste stuurlui staan bij ons op de kade. De gevraagde en ongevraagde adviezen dwarrelen neer op de sleutelaars.
Het is niet het enige probleem dat we hebben. In Nederland hebben we LiFePO4 accu’s besteld. Dat zijn de Rolls Royce’s onder de accu’s. Vanaf nu lachen de elektrische stroompjes ons toe. Geen lege accu’s meer in de winter. Elke morgen koffie uit onze koffiemachine met versgemalen bonen. Het koffiezetproces heeft bijna religieuze vormen aangenomen. Eerst met een handmaler de bonen malen. Dan wat melk in de melkschuimer.
De gemalen koffie aandrukken en het apparaat opwarmen en om de temperatuur nog hoger te krijgen even 23 seconden op het knopje van het stomen drukken. Die 23 seconden luisteren nauw. Is het minder dan zou de koffie warmer kunnen, is het meer dan spuit het water er tussendoor en belandt de koffie niet in de kopjes maar in de bestekbak. We hoeven nu niet meer te wachten tot de accu’s vol genoeg zijn, maar kunnen meteen ’s ochtends in alle vroegte los gaan.
Maar het aansluitproces luistert nauw en omdat de accu’s erg duur zijn, is dat ook eng. De oplossingen van onze energiecrisis worden niet helemaal vol geleverd en moeten heel langzaam geladen worden. Ge-top-balanced, om precies te zijn. Gelukkig hebben we dokter Vic. Die heeft ze vorig jaar zelf geïnstalleerd en weet er alles van. Bovendien is Vic een behulpzaam mens en weet hij waar hij over praat. Hij komt als geroepen en we gaan hem bijna zoenen. We kunnen een druppellader lenen en langzaam maar zeker vullen onze cellen zich. Ware het niet dat één van de acht cellen er tussenuit knijpt. Die werkt totaal niet mee en verziekt het voor de rest. Nu hebben we een probleem. Voor sommige mensen zijn problemen uitdagingen. Voor ons zijn uitdagingen problemen.
Wim belt met de Nederlandse leverancier, die het ook allemaal heel vervelend vindt en aanbiedt om een nieuwe set te sturen. Dat gaat wel even duren. De LifePO4 accu’s kunnen niet zomaar in een postpakketje. Dat moet met speciaal vervoer. Gelukkig zijn ze heel milieuvriendelijk, anders zouden we ons bijna schuldig gaan voelen.
Wij leggen ons maar neer bij deze vertraging. Ergens komt het wel goed uit, want ik heb een vertaling verziekt. Gelukkig is de uitgever zeer coulant, maar het houdt wel in de Wim het tweede deel van de serie moet overnemen. Ik baal natuurlijk als een stekker en realiseer me dat de wil er wel is, maar mijn Engels gewoon tekort schiet en dat is ook niet iets wat je snel bijspijkert. Ik krijg nieuwe boeken aangeboden, maar durf dat niet aan. Misschien een goede gelegenheid om weer eens zelf te gaan schrijven.
We zijn niet de enigen in de haven die noodgedwongen wat langer blijven hangen. Zeilen is altijd gezeik, maar er is een groep mensen die dat leuk vindt. Er wordt wat af geklust, gedebatteerd en verbeterd, en vergeet de sundowners niet. We hebben leuke contacten met Russen (nee, niet alle Russen zijn slecht), Slovenen en veel Britten die na de Brexit ook opeens in de problemen/uitdagingen zitten omdat ze zich niet meer vrij door Europa mogen bewegen en vastzitten aan visums met restricties die nog lang niet voor iedereen duidelijk zijn, waardoor er bij de autoriteiten een soort willekeur ontstaat.
We hebben goede gesprekken over de zin van het leven. Als je tijd hebt, is daar opeens ruimte voor en we zijn een beetje vreemde eenden in de bijt omdat we christen zijn en dat vraagt soms om een nadere verklaring. Een medezeiler wordt door ons verhaal geraakt en na een halfjaar aan gesprekken en bijbel lezen, vraagt hij aan Wim of hij hem wil dopen. Aangezien ze daar in de Bijbel ook niet moeilijk over doen, maakt Wim daar ook geen probleem van. We zijn overtuigd van de oprechtheid van onze vriend. En wat is er mooier om bij zonsopgang in de Middellandse Zee iemand te dopen, zonder toeters en bellen? Puur en zuiver. Het maakt grote indruk op ons.
Nog een voordeel van ons oponthoud, is dat dochterlief belt of we het leuk vinden als ze een weekje vakantie komen houden met ons wereldwondertje. Wij vinden dat een fantastisch idee. Heb ik dus voor niks gejankt bij het afscheid. Ik vond het verschrikkelijk om weg te gaan. Het enige wat ik toen wilde, was met mijn kleinzoon in het park wandelen, maar je kunt niet alles hebben. Nu kan ik met hem de pier uitlopen en dat is natuurlijk ook fantastisch. We willen wel graag dat ze op de boot logeren, anders zien we ze nog amper en we hopen het vermoeide ouderpaar wat rust te geven, want onze Marcus kan er wat van. Het jonge gezin krijgt onze ruime slaapkamer en wij proppen onszelf in de gastenhut. Met wat acrobatische toeren past het best.
We hebben een fantastische week met elkaar. Marcus vermaakt zich uitstekend met vier personeelsleden en windt iedereen om zijn kleine vingertje. We weten het zeker. Geen leuker kind dan ons kleinkind. Quint en Myriam hebben een auto gehuurd, waardoor we ook wat toeristische uitstapjes kunnen maken. En met Wim als navigator kom je altijd op bijzondere plekjes. Wel een beetje jammer dat de huurauto geen 4x4 is, maar daardoor laat hij zich natuurlijk niet tegenhouden.
Eindelijk komt de nieuwe accu aan en begint het hele proces van laden weer opnieuw. Dokter Vic komt een paar keer per dag langs om het proces nauwlettend te volgen. Deze keer werken de cellen wel prima samen en is het eindelijk voor elkaar. We kunnen eindelijk vertrekken.
We doen nog een laatste check voordat we het ruime sop kiezen en stuiten op negentien vuurpijlen die zwaar over de datum zijn. Zoveel vuurwerk lijkt ons lichtelijk overdreven. We kopen twee nieuwe vuurpijlen en leveren de rest tegen betaling in. Het lijkt ons veiliger om ze niet te testen. Onze onderzeeër met zeilen is nu een stuk veiliger. Het toilet trekt opeens ook niet zo goed door, maar dat komt door een visje. Als we dat hebben verwijderd, is er niets meer aan de hand. Hij heeft zijn gevangenschap goed doorstaan en we geven hem zijn vrijheid terug.
En dan hebben we nog een laatste dilemma. Het reddingsvlot. Dat ding ligt al drie jaar in de weg. Goedgekeurd tot 2005, dus niet echt meer up to date. We kunnen hem laten testen, maar dat gaat minimaal zo’n zeshonderd euro kosten. Aangezien het advies is om in tijden van nood zo lang mogelijk aan boord te blijven en je schip alleen via het topje van de mast te verlaten, twijfelen we of we dat ding ooit nodig gaan hebben. Het is niet verplicht op de Middellandse Zee, maar als je er één hebt, moet hij wel goedgekeurd zijn.
Wij vinden het een goede reden om het hele gevaarte op de kade te slepen en eens te kijken wat er gebeurt als je aan het touwtje trekt. Er gebeurt helemaal niks, maar na wat verwoede pogingen barst het ding open en blaast hij zichzelf op. Na al die jaren werkt hij dus nog steeds. Er zit onder andere een spiegeltje in om te seinen, een zaklamp, een fluitje, een plaksetje en een gebruiksaanwijzing in het Chinees. Verder geen eten. In geval van nood moet je dat zelf meenemen. Het geheel is verbazingwekkend stevig. We laten hem nog even ter vermaak van iedereen staan en snijden hem daarna in stukken en voeren hem af naar de container. Dat is bijna heiligschennis, want er is een groot afvalprobleem in Licata. Iets met stakingen. De haven lost het op door middel van een mailtje met de mededeling dat je geen vuil weg mag gooien. Wat verwachten ze van ons? Dat we het opeten? Gevolg is dat wanneer er een lege containers staat, iedereen met gezwinde spoed zijn afval probeert kwijt te raken en die bakken in no-time vol zitten. Het is al tijden een probleem. Een paar maanden geleden hebben we met een groep mensen het strand schoongemaakt, maar toen was het management van de haven ook al boos, want nu moesten ze ervoor zorgen dat het vuil werd afgevoerd. Een schoon strand leek ons wel een verbetering, maar dat zagen we verkeerd.
Eindelijk kunnen we naar Monastir in Tunesië vertrekken. Eerst is er te veel wind, dan uit de verkeerde richting en dan te weinig, maar je moet wat. We bereiden ons voor op een lange overtocht. Er is maar één motor echt te gebruiken. Iets met een kapotte seal. Gelukkig hebben we een, zo te zien, bijna niet gebruikt lel van een zeil, speciaal voor weinig wind: de gennaker.
We hebben ons vertrek goed gepland. De taken zijn verdeeld. Wim laat de drone opstijgen, want dat is leuk, en ik ga achter het stuur. Dat is niet leuk, maar ik vind dat ik daar handig in moet worden. We maken alle lijnen los, maar er blijkt er een in de schroef te zitten. Dat is ook niet leuk. De drone wordt weer naar beneden gehaald. En mijn lief duikt het water in om alles weer los te maken en dan kunnen we toch eindelijk vertrekken. Dag Licata – wat was je lelijk. Dag leuke mensen – wat waren jullie mooi. Op naar Afrika. We zijn nog nooit op dat continent geweest, dus het wordt tijd dat daar verandering in komt.
De gennaker is fantastisch. Met weinig wind kunnen we toch nog redelijk zeilen. Alles beter dan de motoren.
We moeten een vrij drukke ‘shipping lane’ oversteken, maar zeg nou zelf, het zou wel erg knap zijn om een schip te raken. Het is weer een stikdonkere nacht. Ik ben nog steeds ontgoocheld dat je niet elke nacht een maan ziet. Mijn kinderlijk geloof van overdag de zon en ’s nachts de maan is helemaal naar de knoppen. Je ziet geen hand voor ogen. De sterren zijn prachtig, maar geven minder licht als die grote gele gloeilamp. Voordeel is wel dat je de lichtjes van de containerschepen goed ziet. We hebben de gennaker laten staan, want ze geven weinig wind op. Het is ongelooflijk knap dat we het voor elkaar krijgen, maar we zitten op ramkoers met een containerschip. Mijn lief probeert het zeil wat te vieren, maar heeft een soort beveiliging aangebracht waarmee hij in geval van nood aan een dun touwtje kan trekken, waardoor de shackle losschiet waarmee de punt van het zeil vastzit.
Ik snap het systeem echter niet helemaal en zie een hinderlijk touwtje liggen dat ik oprol en vastmaak. Je voelt hem natuurlijk al aankomen. Wim laat het zeil vieren, waardoor er spanning op het touwtje komt en het zeil losschiet. Het enorme gevaarte met onze vrolijke driekleur wappert vrolijk in de wind. De boot draait honderdtachtig graden en wij moeten in het donker hannesen om alles weer binnenboord te krijgen. Met vereende krachten halen we het zeil omlaag. Teamwerk, mensen. Er zijn nog wel wat aandachtspuntjes. We zijn het containerschip helemaal vergeten. Die hebben zich waarschijnlijk kostelijk vermaakt met dat stomme jachtje met dat wapperende zeil dat als een toupetje achter de boot aan fladdert. Bovendien liggen die idioten ook nog achterstevoren in de shipping lane.
Tegen de tijd dat we weer naar onze oorspronkelijke positie zijn teruggekeerd, is hij allang in de verte verdwenen.
We zijn net op tijd, want opeens steekt de wind op en krijgen we hem recht op de neus. Dat is niet goed voor onze gemiddelde snelheid. Zo gaan de tonijnen en mahi-mahi's natuurlijk nooit bijten. Die moeten wel iets te jagen hebben. Dat wordt de volgende uitdaging. Wim gaat vissen en heeft zijn hengel uitgegooid. Gelukkig nu pas, anders hadden we helemaal in de klit gezeten. Hij weet nu hoe het moet, want hij heeft ‘visles’ gehad van der Jost und die Angela. We zijn nu vijftig knalroze nepvisjes rijker. De helft met glitters en de andere helft zonder. De hele groep waarmee hij ‘les’ heeft gehad, haalt de ene naar de andere joekel boven. Het lukt bijna. De hengel staat buigt negentig graden, maar net voordat het grote moment daar is, laat het enorme monster los. Dat wordt dus weer geen verse tonijn. Mijn lief is een beetje ontgoocheld, maar we zijn al een stap verder. Ze bijten in elk geval. De rest van de dag vermaken we ons met staren in de verte, kletsen, slapen, eten en 24/7 opletten. Wat een weldaad om even afgesloten te zijn van de wereld.
We hebben geen vaste wachttijden. We kijken een beetje hoe we ons voelen en dat loopt prima. Degene die fit is, blijft wakker en als je moe wordt, ga je slapen. Zolang dat niet op hetzelfde moment is, is er niets aan de hand.
De derde nacht zijn we de kust van Monastir genaderd. Ik probeer te slapen, maar dat lukt niet. Dan kan ik net zo goed bij Wim in de kuip gaan zitten. Nog gezelliger ook. Er zijn overal vissersboten, dus het is opletten geblazen. Met grote lampen vissen ze op sardines. Opeens hoor ik geschreeuw. Vlak naast ons doemt in het donker een enorm vissersschip op. Op dek staan donkere mannen in het Arabisch te schreeuwen. Er gaat iets niet goed, maar het is niet duidelijk wat. Het zal wel iets met een net te maken hebben, maar we zien nergens een net. Gelukkig horen we in kakafonie van geluiden iemand in het Frans roepen: A droit, deux mille mètres! We gaan rechts uit de flank en dat blijkt een goede keuze, want ze maken rechtsomkeerd en verdwijnen in de donkere nacht. Het is een wat rumoerige kennismaking met Tunesië. Op een gegeven moment draaien we weer naar de kust, anders komen we nooit aan. Gelukkig slepen we geen net achter ons aan en kunnen we weer opgelucht ademhalen.
We melden ons via de marifoon keurig aan, maar krijgen geen antwoord. Dat schijnt gebruikelijk te zijn. Na een kort bezoek van het bootje van de kustwacht met wat over en weer geschreeuw over wat onze plannen zijn, zetten we koers richting de jachthaven. Gezien het Islamitische karakter van Tunesië denk ik dat ik er wijs aan doe om een lange broek aan te trekken. Mijn garderobe is heel simpel. ’s Winters een lange spijkerbroek. ’s Zomers een korte. Daar komt nu verandering in. Het is dertig graden en ik ben gekleed alsof ik de pool ga bezoeken. Het zweet breekt me uit.
In de haven aangekomen, staan er een aantal hulpvaardige mannen te wachten, die van onze lijnen een soort macramé maken, maar we liggen vast. Hoe we ooit weer los moeten komen is van later zorg.
Eerst moeten we ons door een berg bureaucratie doorwerken. Naar de havenpolitie, de immigratie, het kantoor van de jachthaven enz. We vullen tig formuliertjes in met zinnige en onzinnige vragen. Ze kunnen niks met een beroep als vertaler. Of het goed is dat we engineers zijn. Ja hoor, wij vinden alles best. Het personeel is aardig. Eentje is zelfs overdreven aardig. Hij loopt gedienstig met onze papieren heen en weer. Ze willen zelfs weten wat voor elektronische apparatuur we aan boord hebben. De marifoon en de radar worden genoteerd. We snappen niet zo goed wat daar de bedreiging van is, maar als ze daar blij van worden, moeten ze dat vooral opschrijven. Of we ook een drone hebben? Zo ja, dan moeten we die inleveren. Nee helaas, die zouden we best willen hebben. Als we naar een andere haven willen, moeten we ons afmelden en krijgen we de hele procedure in omgekeerde volgorde. Ook als Wim met de dinghy naar een strandje wil om te snorkelen, geldt hetzelfde. Verder zijn ze heel aardig. We vertrekken met het hele spul voor een controle op de boot. Het is een beetje krap met al die mannen in een kleine ruimte. De overdreven aardige man komt nog even terug voor een ‘presentje’, maar het enige wat we hem bieden is koffie met een stukje chocola. Hij druipt weer af.
En dan hebben we eindelijk tijd om de haven te bekijken. Wat we zien, bevalt ons. We liggen in een hoekje tegen de boulevard aan. Daar bevinden zich allemaal restaurantjes. ’s Avonds is het gezellig druk. Vanuit de kuip kijk ik naar de mensen. Er lopen grote groepen jonge jongens met shorts en ontbloot bovenlijf langs. De meisjes dragen over het algemeen bedekkende kleding, maar je ziet ook wel jurkjes met spaghettibandjes en korte broek. Het lijkt hier niet echt streng Islamitisch te zijn. Dames in verschillende verpakkingen, met en zonder hoofddoek keuvelen gezellig met elkaar. We zien veel gezinnen met jonge kinderen, met ouders die lief zijn voor elkaar en echtparen die elkaar wel kunnen schieten. Wat opvalt is dat de jeugd opvallend slank is. Er is dan ook geen McDonalds te vinden.
Vanaf de minaretten klinken de oproepen voor gebed. Het wijsje lijkt op Gloria in excelsis Deo, maar dat zal wel niet. Er zijn verschillende moskeeën en we horen regelmatig het Arabische klagerige gezang, maar er valt geen regelmaat in te ontdekken. Het gaat zelfs ’s nachts door, maar het kan zijn dat iemand vergeten is om het bandje uit te zetten.
’s Avonds wordt de oproep vanaf de minaret overstemd door de muziek uit de restaurants. In het naastgelegen restaurant zingt Julien Clerq nog steeds dat hij zijn sleutel kwijt is, gevolgd door Rod Steward die aan het zeilen is, maar het kan altijd erger. Tegenover onze boot zijn wat appartementen te huur. Een oudere heer in een kaftan neemt zijn intrek in het eerste huisje. Even later komt hij naar buiten in een boxershort. De beste man heeft een karaoke set meegenomen en geniet daar buitensporig van. Met het volumeknopje voluit, want hard is mooi, brult hij vol overgave mee met Edith Piaf, Sinead o’Connor en Bob Marley. Onze buurman heeft een brede smaak. We kijken een beetje vreemd op als hij keihard Hava Nagila Hava gaat zingen, een Joods volksliedje. Dat verwacht je hier niet. Sommige voorbijgangers fronsen even de wenkbrauwen, maar de man is niet te stuiten, dus niemand maakt een opmerking. Na een week muzikaal geweld trekt hij zijn kaftan weer aan en vertrekt hij met zijn rolkoffertje. Dag buurman.
We gaan op zoek naar een Tunesische sim. Dat kan alleen op het hoofdkantoor van Orange. Er zit een vriendelijk meisje dat onze paspoorten wil en weer een hoop papieren invult. Ik heb een naamsverandering ondergaan en heet voortaan ‘madame Echtgenoot Adriaantje’. We zijn weer verbonden met de buitenwereld en melden onze kinderen dat we een prima overtocht hebben gehad.
In de hoek van de haven vinden we onder de schaduw van een enorme boom een leuk cafeetje. De ober brengt ons een koffie en ziet dat hij een lepeltje is vergeten. Hij grist bij de kopjes die hij net heeft opgehaald een houten roerstokje vandaan en legt dat op mijn schoteltje. Recycling, lieve mensen. Nog even wat prijzen voor de prijsbewusten onder ons: Twee cappuccino’s, een liter bubbelwater, drie chocolade croissantjes, twee ijskoffie’s, een crêpe met kaas, tomaat en ui en een crêpe aux chocolat voor €11,00. Een stokbrood voor €0,17.
Met zulke prijzen loopt Wim fluitend een supermarkt binnen. Er komt een verlegen jongetje op hem af die hem iets duidelijk probeert te maken. Hij is gestuurd door zijn vader. Mijn lief komt er maar niet achter wat het manneke bedoelt. Bij navraag bij de vakkenvullers blijkt dat ze liever niet hebben dat hij fluit, want dat brengt ongeluk. Natuurlijk wil Wim de hele zaak niet in het verderf storten en stopt hij zijn vrolijke klanken. Zingen mag wel, verzekeren ze hem, maar dat horen we al genoeg, dus doet mijn lief er het zwijgen toe. Ook wel eens prettig…
Kommentare