Allereerst moet ik iets opbiechten. We dachten dat er een hoop spullen uit de auto waren gestolen, maar die bleken gelukkig allemaal nog op zolder bij onze (schoon)ouders te liggen.
We gaan in Nederland voortvarend te werk. Er moet een hoop geregeld worden. Gelukkig mogen we de cabrio van broer Edwin lenen, wat een heleboel gedoe met de bus scheelt. In bepaalde opzichten is het Openbaar Vervoer erop vooruitgegaan. Tegenwoordig kun je je ov-kaart op 60 graden wassen, zonder dat hij onbruikbaar wordt, maar verder is het een tijdverslindende bezigheid.
Inchecken, denken dat je het niet goed hebt gedaan, zodat je nog een keer incheckt, waardoor je eigenlijk weer uitcheckt, zodat je nog een keer moet inchecken om ingecheckt te zijn.
Eerst maar naar Dordrecht voor een briefadres. We hebben een verklaring van zoonlief en printjes van alle paspoorten, dus we hebben ons huiswerk goed gedaan. Volgens ons is dat geen probleem, volgens de vriendelijke dame van het stadskantoor wel. Gelukkig zijn er meer gemeenten.
Dan maar Alblasserdam. Broer en schoonzus vinden het geen punt om als briefadres te fungeren. Er wordt weer een nieuwe verklaring gemaakt en er worden opnieuw paspoorten gekopieerd. Op de website van de gemeente wordt zelfs verblijf in het buitenland genoemd. Een afspraak is snel geregeld en welgemoed en opgewekt schuiven wij op een zonnige herfstdag het noodkantoor van de gemeente Alblasserdam binnen. We treffen daar een goed geïntegreerd, ‘asielgevonden’ gezin aan en een wat minder goed gelukte local met bierbuik. Er is een kamertje voor privégesprekken, maar daar valt onze zaak niet onder, dus iedereen kan meegenieten.
De dame achter het loket staart ons welwillend aan, maar als ze het gewraakte woord ‘briefadres’ hoort, verschiet ze van kleur. ‘Dan kan niet, hoor,’ zegt ze resoluut. Haar collega, een bewuste vijftiger die na jaren assertiviteitstraining eindelijk voor zichzelf heeft gekozen en haar empathisch vermogen tijdens dat proces volledig is kwijtgeraakt, springt bij. ‘Nee hoor, dat kan niet, dat weet ik zeker. Dat is illegaal. Dan zijn wij strafbaar. Jullie kunnen alleen inschrijven op een adres en dan moet je minimaal vier maanden per jaar in Nederland zijn.’ Ze kijkt ons triomfantelijk aan. ‘Aaneengesloten,’ laat ze er dreigend op volgen. Haar therapeut kan tevreden zijn. Ze heeft zich niet laten belazeren door een stel landlopers.
‘En de reden daarvoor is …?’ probeert echtgenoot nog, maar ze komen niet veel verder dan dat het niet kan.
We proberen het nogmaals uit te leggen.
‘We moeten belasting betalen in Nederland, omdat daar ons inkomen vandaan komt, maar dat kan niet omdat we geen adres meer hebben. Dat willen we oplossen met een briefadres, omdat we geen gedoe willen met de belastingdienst en dan zijn we opeens illegaal en strafbaar. Hoe moeten we het dan oplossen?’
‘Dat zoekt u maar uit met de belastingdienst. Volgende klant.’
Het ‘asielgevonden’ gezin kijkt ons begripvol aan.
We verlaten de bureaucratie en halen buiten een paar keer diep adem.
‘Wat een rotland!’ zeggen we. Eigenlijk zeggen we iets anders, maar dat zal ik niet herhalen. We sturen een mailtje naar burgemeester en wethouders, en krijgen snel antwoord. Ze zullen het gedeelte over ‘woonachtig in het buitenland’ van de website halen. Niet echt het antwoord waar we op zaten te wachten.
Echtgenoot belt nog een keer met de belastingdienst. Ja, ze hebben onze brief van twee maanden geleden ontvangen en we krijgen voor 20 november antwoord. ‘Echt waar, mijnheer Keesmaat.’
Maar dan dobbert meneer Keesmaat met mevrouw Keesmaat al lang weer op zijn bootje in de Middellandse Zee.
Gelukkig zijn we burgers van een Hemels Koninkrijk. Daar is iedereen welkom, mits we beseffen en toegeven dat we er een zootje van hebben gemaakt en dat we vergeving nodig hebben. Dat besef lijkt me voor de meesten van ons geen rocket science. Bovendien zijn er goede regels die wel eerlijk zijn.
In Nieuw-Lekkerland staat nog steeds onze gesloopte Spaanse auto. We doen aangifte, maar de politie ziet er niet veel heil in. We krijgen dezelfde dag nog een melding dat ze niks zullen ondernemen. Aan een Engelstalig proces verbaal doen ze niet. Dat proces verbaal is nodig om in Spanje aan te tonen dat de auto letterlijk van de baan is, dus we hopen maar dat de Spaanse wegenbelasting er genoegen mee neemt.
Er is iemand die beweert te weten wie het hebben gedaan. Waarschijnlijk een (voormalige) groep jongeren van een plaatselijke kerk, maar hij wil geen namen noemen. Ben ik zo politiek correct genoeg? Wij hebben nog wel wat opvoedkundige tips voor de plaatselijke (voormalige) groep jongeren van de plaatselijke kerk. Zullen we zondag de auto voor de ingang parkeren met een briefje erop met ‘leuk onderwerp voor de preek’? Maar zo rancuneus zijn we niet.
Gelukkig zijn er nog een heleboel lieve mensen in Nederland bij wie we zeer welkom zijn en we menig genoeglijke uurtjes doorbrengen. Voor jullie komen we weer terug. Echt waar. Met of zonder briefadres.
Na twee weken zijn we gevloerd.
‘Hoe doen al die mensen dat toch?’
‘Wat?’
‘Nou, leven in Nederland zonder door te draaien.’
‘Geen idee.’
Het wordt tijd dat we weer gaan.
Gelukkig hebben we een bootpaspoort en een bootverzekering kunnen regelen, en is ons vaarbewijs omgezet naar een internationaal certificaat.
De onthaasting begint al in Zürich, waar we een tussenstop hebben van vier uur. Wat een smerig duur land, trouwens. Een kop koffie kost 6 euro. We zitten in een leeg restaurant met stopcontacten. We voelen ons niet bezwaard om dat tijdelijk in te richten als kantoor. En dan valt die 6 euro eigenlijk best wel mee. En er zat ook nog een koekje bij de koffie.
’s Nachts om 1 uur komen we in Athene aan. We zoeken een bankje om de nacht verder door te brengen. We zijn niet de enigen. Er ligt ook nog een zwerver luidkeels te ronken. Ik zie een blote, harige buik onder zijn shirtje vandaan komen. We slapen niet veel.
We slepen om 6 uur onze buitenformaat boodschappentas met naaimachine, boormachine, een pomp voor het toilet, een dekbedovertrek van de Hema en nog meer nuttige en onnuttige dingen naar de bushalte.
Ik krijg via Messenger een berichtje van een journaliste, die een uitgebreid interview wil over onze manier van leven, voor een bekend damesweekblad.
‘Kun je voor een foto naar Amsterdam komen?’
‘Nee, dat kan ik niet, maar echtgenoot maakt wel even een foto, hoor.’
Ik zie het probleem niet zo. Maar het artikel over vrijheid kan beslist niet zonder foto in een studio in Amsterdam. Daar gaat mijn ‘one minute of fame’.
Ondertussen zitten we in de bus. De chauffeur breng ons al rokend en append in vier uur naar Kalamata, waar we nog eens vier uur op de bus naar Pylos moeten wachten. Dat is niet erg. De zon schijnt en er is koffie. Wim geeft een paar zwerfkinderen een fatsoenlijk ontbijt. Ze willen chocola, maar daar komt niks van in. Het moet gezond zijn. De hypocriet.
En dan komt eindelijk de bus naar Pylos. We worden afgezet op het dorpsplein en zeulen met onze spullen richting boot. Ook dat lukt. Moe maar voldaan stappen we aan boord.
Eindelijk thuis!!
Comentarios