‘Bah, het regent,’ mopper ik als we het industrieterrein van Arles verlaten. ‘La douce France’ laat zich niet van haar beste kant zien, maar ons autootje, liefkozend ‘tante Betje’ genaamd, doorstaat de hemelwatertest glansrijk.
Op ons gemak rijden we naar Barjols, in de Provence. We zitten zwijgend naast elkaar zonder dat er stiltes vallen. Onze gedachten gaan naar een nieuw hoofdstuk in ons leven: oppassen. In dit geval niet op kinderen, maar op een huis. Wij kennen onze zwakke en sterke kanten.
Er zijn op internet verschillende sites te vinden waar je je kunt inschrijven. Onder het mom van ‘zij hebben wel een huis, maar geen tijd’ en ‘wij hebben wel tijd, maar geen huis’ kun je naar een perfecte match zoeken. Het zijn een soort datingssites voor woningen. Je moet wel goed opletten, want je komt soms de wonderlijkste advertenties tegen. Zo is er eentje waar je er als een soort toegift een kat bijgeleverd krijgt. Ik heb niks tegen katten, maar deze moet twee keer per dag leeg geknepen worden vanwege een chronische obstipatie, die weer veroorzaakt wordt door een chronische dwarslaesie. Of wat denk je van een 15 jaar oude, kwijlende en incontinente boxer die zes keer per dag moet worden uitgelaten en die vegetarisch is? Voordat je het weet, ben je mantelzorger. Oh, en dit is ook een leuke: ‘Obsessively clean couple’ gezocht. Wij zouden zeggen iemand met smetvrees om het hele huis ‘meticulously clean’ te maken en je moet ook nog van verven en verbouwen houden. Het is al net zoals met datingsites. Het valt nog niet mee om de ideale match te vinden, maar het is uiteindelijk toch gelukt. De mensen zijn aardig, het contact verloopt leuk en ze hebben geen honden of katten.
En zo rijden we door een enigszins natte Provence naar ons tijdelijk onderkomen, dat romantisch tussen de bomen is gelegen. Zo’n droomhuisje, waarvan je vroeger al zei: ‘Daar wil ik later in wonen.’ We hebben op de foto alleen nog maar een dak gezien, dus we zijn wel nieuwsgierig. We rijden een lange oprijlaan op en slaken een zucht van verlichting. Tante Betje heeft de lange rit overleefd en, wat ook heel fijn is, wij eveneens. Er wappert een Schotse vlag in de tuin, die wordt geflankeerd door een peace-variant. Dat compenseert weer een beetje.
Het is wel een beetje vreemd dat we twee dagen gaan logeren bij mensen die we niet kennen. Het vreemde is niet de vreemde mensen, maar dat we ‘op zicht’ zijn. Ze vertrouwen toch hun hele hebben en houden aan ons toe. Ik loop een beetje op eieren en volg braaf de gastvrouw, met een opschrijfboekje in de hand om alle instructies te noteren. Het valt nog niet mee om in een huis te wonen. Het is allemaal erg eco en bio, wat op zich natuurlijk een goede zaak is. Maar het vereist wel wat discipline. Alle gescheiden afval wordt keurig met de fiets naar de gescheiden afvalplaats gebracht, waar het waarschijnlijk gezamenlijk in een vrachtwagen wordt geflikkerd. Dat laatste houd ik maar voor me. Ik ga proberen om drie maanden eco en bio te doen. Misschien knappen we ervan op.
Wim voelt zich als een olifant in de welbekende porseleinkast. Elke keer als mijn olifant aanstalten maakt om zich te gaan verplaatsen, houd ik mijn hart vast. Normaal gaat dat gepaard met stoelen die omvallen en tafelkleden die in slow motion meegevoerd worden. Dat heeft dan weer tot gevolg dat alles wat op tafel staat met een donderend geraas door de zwaartekracht op de grond belandt. Het lijkt me in deze situatie niet gepast.
Ook deze stresstest overleven we en we mogen blijven. Wel met een heleboel goede raadgevingen die ik braaf in mijn schriftje heb geschreven. Wim niet, die weet alles al van nature. Onze voornaamste taak is inbraakpreventie. Het huis is zo beveiligd dat het ‘s avond verandert in een bunker. Op de buitendeur zitten vier sloten en overal zijn grendels en gedoe. Ik maak me meer zorgen hoe ik eruit moet komen dan hoe een inbreker erin komt. Het staat een beetje in schril contrast met onze eigen Ford, die op het pad staat met alle deuren open en de sleutel in het contact. Gelukkig hangt er wel een doekje over.
Als Wim wil, mag hij nog vier bomen omhakken en transformeren tot brandhout. ‘Het hek hoeft niet,’ zegt onze gastvrouw en ze kijkt hem net iets langer aan dan gemakkelijk is. Onze gastheer vertrouwt hem later toe dat bij de eerste boom die hij omhakte het hele hek aan barrels lag. Hij vindt dat wel grappig.
Het arrangementje houdt in dat we onze gastheer en -vrouw wegbrengen naar het station van Ax. Ik blijf het fort bewaken. Je bent tenslotte huizenoppas of niet. Ons Fordje is te klein om het hele gezelschap plus ballast te kunnen herbergen, dus gebruiken ze hun eigen voiture. De gastvrouw rijdt zelf, omdat ze anders wagenziek wordt. Wim zit groen en geel achterin vanwege de capriolen van de bestuurster, maar het station wordt gehaald en er zijn geen slachtoffers.
De terugweg verloopt wat minder fortuinlijk. Terwijl mijn lief op zijn gemakje door het Provençaalse land kuiert, wordt zijn weg gekruist door een Dobermann. De timing van het monster is niet zo best en hij loopt tegen de lamp. Strompelend en jankend kiest hij het hazenpad en verandert hij van een viervoeter in een drievoeter. Wim stopt nog even om te kijken of er nog iets te EHBO-en valt, maar het beest is niet meer te zien en een eigenaar is helemaal in geen velden of wegen te bekennen. Het is ook niet zo aanlokkelijk om een gewonde Dobermann therapeutisch te gaan aaien, dus echtgenoot vervolgt zijn weg. Bovendien houdt hij niet van honden en dat merken ze altijd meteen.
Opeens komt er een woedende Fransman aan gescheurd. De koppeling boze baas, hinkstapspringende hond is snel gemaakt. Hij ziet eruit als een soort Louis de Funès. Louis zet scheldend, tierend en rood aangelopen de achtervolging in. Wim vindt het een beetje te vroeg om in discussie te gaan. Hij is niet helemaal overtuigd van Louis’ goede bedoelingen. Bovendien is de weg eenzaam en vol gevaren. Er volgt dus een wilde achtervolging over Provençaalse wegen. Een soort ‘Need for Speed’ in real life. Alle achtervolgingsscènes die hij in de loop van zijn leven op actiefilms heeft gezien, bewijzen hun nut. Hij blijft hem aardig voor en zo dendert het tweetal voort over ‘s Heeren wegen.
Gelukkig zijn ze in de bebouwing als hij met zijn wat lomp grote vervoermiddel met rechts stuur wordt klemgereden op een rotonde.
‘$#%^&*#!’ blaast het woedende mannetje. Gelukkig is hij twee koppen kleiner. Echtgenoot blijft rustig en laat hem spuien. Het is tenslotte goed als mensen zich uiten. Maar hij is niet te kalmeren, dus de situatie begint wel wat zorgelijk te worden. Wim voelt zich niet echt aangesproken, want hij verstaat er toch geen woord van. Wat wegwerkers gaan zich ermee te bemoeien. Ze bellen de politie. De gendarme komt en stelt Wim gerust. Zelfs in Frankrijk mag je geen honden uitlaten op de snelweg.
Ik zit intussen nog steeds op te passen en ik vind het allemaal wel lang duren. ‘Je kon het zeker weer niet laten om alle kleine weggetjes te nemen die je tegenkwam?’ begroet ik liefdevol mijn echtgenoot. Als hij zijn relaas heeft gedaan, vraag ik nog even begripvol: ‘Is de auto nog heel?’
En dan zijn we opeens samen in een lief huisje in de groene Provence. We voelen ons als God in Frankrijk. Ik vraag me af of we dat over drie maanden nog steeds vinden. Of vervelen we ons dan zo, dat we het behang van de muren krabben?
In het kader van eco, bio en gezond moeten we ook meer gaan lopen. Tenminste, dat vind ik. Wim komt mopperend achter me aan. Hij weet dat weigerachtig gedrag wordt afgestraft met een dieet. En dus bewegen we ons een slag in de rondte om ruimte te houden voor de geneugten van de Provençaalse keuken.
Barjols is een lief klein dorpje van zo’n 3000 inwoners en 28 fonteinen, en dat was het wel zo’n beetje. Oh ja, en niet te vergeten de wekelijkse markt. In Barjols bestaat die uit een stuk of tien kraampjes, waaronder een aantal van boeren uit de omgeving. In Pontevès, een ander, nog kleiner dorpje op loopafstand, bestaat de markt uit slechts twee kraampjes. Eentje met eieren en eentje met appels. Al moeten we de hele week appels en eieren eten, we kopen ze, want we zijn de enige klanten.
De slagersvrouw staat met de tranen in haar ogen, want dit weekend is het feest van St. Marcel. De beste man beroert na eeuwen nog steeds de harten van de inwoners. Dus trekken wij de stoute schoenen aan en begeven we ons op weg naar Barjols. Na een half uur lopen belanden we met een sprong terug in de tijd. Naar 1350 om precies te zijn. Er klinkt gezang uit het kerkje. Na de mis komt er een bonte stoet in beweging van ridders, boeren, burgers en buitenlui, met als hoogtepunt een ontvelde stier met intacte kop, gemarineerd in het wijwater van de priester, aan het spit. Het geheel hangt, met spit en al, feestelijk gedrapeerd op een kar en wordt voortgetrokken door zijn nog levende collega’s. Stichting ‘Wakker Dier’ zou geen oog meer dichtdoen, maar hier laten ze er volgens mij hun nachtrust niet door bederven. Overal is pens te koop. Van de stier. Dat hoort nou eenmaal bij het feest. Niet mijn favoriete gedeelte van het beest.
Wim duikt zijn oude liefde – de muziek – weer op. Hij heeft eindelijk de mogelijkheid om het liedje af te maken dat ons de halve reis al achtervolgt. Hij heeft het met hart en ziel geschreven en er moet een selectie worden gemaakt van alle mooie beelden die we hebben. Het is jammer dat er geen vijfentwintig coupletten zijn.
We hebben een gek leven. We zijn Nederlanders met een huis in Suriname, rijden in een Spaanse auto, wonen in Frankrijk en passen op een huis van een Schot en een Duitse. En zo rommelen we maar wat aan.
Comments