
Vanwege onze marifoon moeten we ons melden bij het Agentchap Telecom om opgenomen te worden in het register voor het gebruik van maritiem mobiele frequentieruimte. Wanneer we geregistreerd zijn, krijgen we een MMSI, wat staat voor een Maritime Mobile Service Identity en een Call sign om de boot te identificeren. Dit heb je nodig om de marifoon te kunnen gebruiken, zodat we gelegaliseerd en geïdentificeerd ten onder kunnen gaan. Snap je het nog? Die club is een onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Nooit geweten dat dat bestond. Ik zou Economie en Klimaat ook nooit met elkaar combineren. Dat is vragen om interne verdeeldheid.
Ze hebben waarschijnlijk veel intern overleg, want na onze melding blijft het stil. Bij navraag blijkt het proces wel vier tot zes weken te kunnen duren. Het kost blijkbaar veel tijd om alle antwoorden op de dieptevragen van het aanvraagformulier te kunnen verwerken. Zo willen ze bijvoorbeeld weten wat voor kleur de onderkant van het schip heeft. Weet ik veel. Gelukkig weet Wim alles, omdat hij regelmatig het water induikt.
Nadat we acht weken geduldig hebben gewacht en we nog eens informeren, krijgen we te horen dat we ons niet kunnen registeren – je raadt het al – omdat we niet staan ingeschreven in de basisregistratie van Nederland en dus hebben we geen binding met Nederland. We hebben wel een binding met Nederland, vinden we, en we zouden ook niet weten waar we hem anders moeten registreren.
Deze keer is de Belastingdienst echter onze beste vriend, want wanneer we onze aangifte naar het telecomagentschap opsturen, blijken alle deuren open te gaan en worden we zonder problemen geregistreerd. Onze binding met Nederland is definitief bewezen. Leve de Belastingdienst. Nu de papieren nog hier zien te krijgen, want opsturen naar het buitenland beginnen ze niet aan. Maar dat is geen probleem. We hebben tenslotte nog steeds een warme band met Nederland.

Het is inmiddels al knap laat als er op ons dak wordt geklopt. Het blijkt een oudere man te zijn die zag dat er bij ons nog licht brandde. Of we een sterke zaklamp hebben? Hij boft, want Wim is van de rampenscenario’s en over het algemeen goed voorbereid op drama en ellende. We hebben zo’n beetje de sterkste zaklamp van heel de haven. De onfortuinlijke schipper heeft namelijk zijn portefeuille in het water laten vallen, met al zijn pasjes en belangrijke papieren erin.
Mijn lief is de beroerdste niet en samen speuren ze de haven af, maar geen spoor te bekennen van zijn toegangspasjes tot de wereld. Wanneer het licht is, gaat Wim terug om te duiken, maar helaas zonder resultaat. Ook een ingehuurde duiker met luchtflessen op zijn rug keert onverrichte zaken terug. En dan begint voor de man de strijd met instanties en banken om alle pasjes te vervangen. Zijn vakantie is dus letterlijk in het water gevallen.
De vakantie van onze kinderen nadert met rasse schreden. Behalve Ben en Mirjam komen ook Myriam en Quint deze kant op. Gelukkig heeft Wim geen werk, dus we kunnen alle tijd aan de boot besteden, want oh, wat willen we graag de motor in orde hebben, zodat we kunnen varen en in de baai kunnen ankeren. Eerst moeten er nog liters olie uit het ruim onder de logeerhut worden geschept. Alle olie is in de bilge gelopen. Ik bied aan om dat smerige karweitje op te knappen. Daar zit wel wat eigenbelang bij. Het kost namelijk minder tijd dan die hele smetteloze, witgeverfde cabine schoon te maken nadat Wim tekeer is gegaan.
Inmiddels ben ik bijgepraat over de staat van onze motor. Als er een nieuwe koppakking in zit, moet het incontinentieprobleem wel zijn opgelost. Optimistisch gaat mijn lief aan het werk. Het proces is vanuit de kajuit luid en duidelijk te volgen. Het is bloedheet en ik benijd hem niet. Na een dosis onwelvoeglijk taalgebruik blijft het stil en ga ik toch maar eens poolshoogte nemen. Mijn lief zit totaal verslagen op het randje van de motorruimte. Zijn schouders hangen moedeloos omlaag.

‘Het gaat niet lukken. Een paar seconden voor ik helemaal klaar was, heb ik een minuscuul klein onderdeeltje laten vallen en ik kan het nergens terugvinden. Ik ben bang dat het in de motor is beland. In het slechtste geval moet heel de motor uit elkaar. Ook al krijg ik een nieuw onderdeel te pakken, dan nog kunnen we de motor niet gebruiken, omdat ik niet weet waar het oude onderdeeltje is gebleven.’
We gunnen onze kinderen een leuke vakantie, maar het wordt waarschijnlijk een weekje aan de pier van Pylos.
We geven ons echter niet zomaar gewonnen en zoeken uren naar het felbegeerde onderdeel. Het is goed voor ons gebedsleven, want God weet natuurlijk al lang waar het ligt. Al heeft hij meer aan zijn hoofd dan ons hardstalen dopje.
De volgende dag probeert Wim het nog een keer met een soort antenne met een magneetje eraan en geloof het of niet, wanneer hij het na vele pogingen wil opgeven, komt het bewuste onderdeel mee door het olieaftapgat onderin de motor. We zijn zo blij.
Vervolgens is het appeltje eitje en verstoren onze motoren al snel de rust van het pittoreske haventje. Het klinkt ons als muziek in de oren. We kunnen eindelijk varen.
Maar eerst gaan we de bijboot uittesten. Bijna alles doet het. De stootrand zit weer vast en we hebben een nieuwe zitting gemaakt. Het contactslot is nog steeds kapot, maar dat is niet per se noodzakelijk, vindt echtgenoot. Om het gevaarte te stoppen, verzuip je hem gewoon door de choke uit te trekken. Dan gaat hij wel erg roken bij het starten, maar dat geeft niet, want dat is te verklaren, legt hij geduldig uit. Ik ben niet geheel overtuigd als ik in het wiebelbootje stap, maar het gaat wonderbaarlijk goed. We kabbelen door het water. Dat bevalt mijn lief maar matig en mij des te meer. Ik geniet. We varen naar een piepklein dorpje met een leuke boulevard. Daar drinken we een ijskoffie om deze grote stap voorwaarts te vieren en varen dan weer terug.
‘Zullen we langs het eilandje varen?’ zegt mijn lief enthousiast. Ik sta niet te springen, maar wil geen partypooper zijn en stem aarzelend toe.
Halverwege gaat hij opeens staan en hangt hij over het stuur en over mij heen naar voren. De gashendel wordt opengetrokken en we spuiten vooruit. Ik zit verstijfd in de boot. ‘Wat nu weer?’ denk ik nog paniekerig.
‘Lekker vaartje he?!’ brult mijn lief boven het geluid van de motor uit. ‘Ik denk dat ik hem wel kan laten planeren.’ Ik weet niet eens wat planeren is.
Pas veel later heeft hij door dat het niet mijn idee van een gezellig tochtje op het water is. Ik ben zeiknat van het opspattende water. In theorie weet ik dat je volgens de deskundigen bij een meningsverschil nooit met termen ‘nooit’ en ‘altijd’ moet smijten. Die deskundigen snappen geen bal van ruzie maken. Dat is wel duidelijk. Zonder ‘nooit’ en ‘altijd’ is er niks aan. Dan kun je toch je punt niet duidelijk maken?!
‘Hoe is het mogelijk dat je na 33 jaar huwelijk nog steeds niet doorhebt dat ik dit niet leuk vind?’ bries ik. En dan volgt er nog een heleboel ‘altijd’ en ‘nooit’.
Zoals in elk goed huwelijk eindigt ons meningsverschil in een omhelzing en zijn we nog inniger dan daarvoor. We gaan voortaan ‘altijd’ afspraken maken zodat dit ‘nooit’ meer gebeurt. We zijn het weer roerend met elkaar eens.
De volgende keer meer over de vakantie van ons nageslacht en de eerste zeiltocht. Dan eindig ik toch nog met een cliffhanger.

O, o.... wat een avonturen weer! Wat een mooie gebedsverhoring, God is betrokken bij elk detail in jullie leven, zelfs het hardstalen dopje ontgaat Hem niet! Ik heb hier zojuist hardop zitten lachen in de keuken, bij het lezen van jullie tochtje ;-) Fijn dat jullie nu weer inniger dan ooit zijn! Enne.... alles went hoor, Anja. Zelfs PLANEREN! Ik kan me Wims enthousiasme absoluut voorstellen, niks gaver dan dat!!! Wat zullen jullie genoten hebben met de kinders.....